INHOUDELIJKE- & INFORMATIEVE ARTIKELEN

Waarom fokken wij op kleine schaal?

Wij runnen een kleinschalige hobbykennel gespecialiseerd in het fokken en werken met labradors uit de best gekwalificeerde Britse-werklijnen. Voor dit type labrador gebruiken wij op deze website het begrip FT-labrador. Wij steken veel tijd in het opleiden en selecteren van onze ouderdieren. Het is daarom dat wij kleinschalig fokken. Door selectie trachten wij de oorspronkelijk gewenste eigenschappen van FT-labrador te behouden. Dit doen wij door deel te nemen aan veldwedstrijden en/of onze labradors op te leiden als praktijkhond. In de praktijk laat de labrador ons zien waar zijn sterke maar ook zijn zwakke(re) punten liggen. Dit alles helpt ons bij de selectie van de ouderdieren.

Een reactie die ons bereikte was deze: “Door jullie ouderdieren te testen op meer van 20 DNA-testen, terwijl anderen alleen de paar DNA-testen doen die de Labradorverenigigngen verplicht stellen, stellen jullie je extra kwetsbaar op. Waarom doen jullie dat?

Antwoord: Wij willen graag weten welke erfelijke afwijkingen onze ouderdieren dragen. Zo kunnen wij de ouderdieren selecteren. Anderen die niet weten welke erfelijke afwijkingen de ouderdieren dragen lopen het risico pups te krijgen die lijder zijn van een erfelijke afwijking. Lijders krijgen of hebben de ziekte behorend bij de erfelijke afwijking.
_______________________________________________________________________________________________________

Welke informatieve artikelen vind je in deze rubriek?

  • Wat is het verschil tussen inteelt, verwantschap en AVK?

  • Koperstapeling (CT) bij de labrador Retriever

  • Fokken vanuit een visie

  • IGL Retriever Championship 2021 + de uitslag van de wedstrijd;

  • Gewrichtsklachten bij labradors

  • De opleiding van onze jonge labradors;

  • Hondenvoer onder de loep;

  • Jachthondenproeven, workingtests en veldwedstrijden.

Door de bronnen te vermelden die gebruikt zijn bij het schrijven van de artikelen kan de lezer de bron gebruiken als aanvulling op de tekst. ——————————————————————————————————————————————————————————-

WAT IS HET VERSCHIL TUSSEN INTEELT, VERWANTSCHAP EN AVK?

Wat is AVK?”

AVK is een Duitse term. Het staat voor AhnenVerlust-Koeffizient, oftewel het voorouderschapsverlies. Hierbij kijken we hoeveel voorouders dubbel voorkomen in een stamboom van vijf generaties. Is iedere voorouder uniek, dan is de AVK 100%. Maar is er in het verleden lijnenteelt geweest, dan ligt de waarde lager. Als alle vijf generaties compleet zijn, staan er 62 dieren in de stamboom. Stel dat 2 dieren dubbel voorkomen in de stamboom, dan zijn er nog 62-2 = 60 unieke dieren over. De rekensom is 60 gedeeld door 62, maal 100 procent. De AVK is dan dus 96,77%.

Als de AVK kleiner is dan 100% is er altijd sprake van inteelt in de stamboom van een dier, maar je kunt niet zien of dit inteelt van het dier zelf betreft of van één of meer van zijn/haar voorouders. De AVK van een dier is daarom niet direct gerelateerd aan de inteeltcoëfficiënt van het dier.

Wat is verwantschap?

Verwantschap geeft aan in hoeverre twee dieren genetisch op elkaar lijken. Als twee ouderdieren kinderen krijgen, geven ze elk 50% van hun genen door aan het jonge dier. Het dier is dus 50% verwant aan zijn vader en 50% verwant aan zijn moeder. De genen worden generatie op generatie doorgegeven. De verwantschapscoëfficiënt wordt door ZooEasy berekend op basis van de stamboom. Onderstaande percentages gelden als de ouders geen familie van elkaar zijn. Als dit wel het geval is liggen de percentages hoger:

  • Eeneiige tweeling: 100%

  • Volle broers en zussen: 50%

  • Dier en ouder: 50%

  • Halfbroers en halfzussen: 25%

  • Dier en grootouder: 25%

  • Oom of tante en neef of nicht: 25%

  • “Dubbele” neef of nicht: 25%

  • “Enkele” neef of nicht: 12,5%

  • Dier en overgrootouder: 12,5%

  • Geen familieband: 0%

Bij een dubbele neef of nicht zijn de vaders volle broers en de moeders volle zussen. Bij een enkele neef of nicht zijn twee van de vier ouders volle broers of zussen.

Wat is inteelt?

Inteelt ontstaat wanneer twee verwante dieren (zie verwantschap) met elkaar zijn gefokt. Met andere woorden, als de vader en de moeder familie van elkaar zijn, dan is de nakomeling in geteeld. Zoogdieren en vogels hebben twee DNA-strengen, dus ieder gen komt per paar. Menselijk DNA bestaat uit ongeveer 40.000 genenparen. Van elk genenpaar komt het ene gen van de vader en de ander van de moeder. De inteelt coëfficiënt is de kans dat beide ouderdieren exact hetzelfde gen doorgeven aan hun nakomeling. De inteelt coëfficiënt berekend dus hoe groot de kans is dat het dier daadwerkelijk twee exact dezelfde genen meekrijgt van beide ouders. Dat is de betekenis van inteelt.

Betekenis inteelt coëfficiënt

  • 0 = geen inteelt

  • 0,25 = ontstaat bijvoorbeeld wanneer een volle broer en zus met elkaar gefokt zijn

  • 1 = volledige inteelt: ieder genenpaar is gelijk

Ga voor verdere informatie en berekeningen naar de website van ZooEasy. Veel leesplezier.

Bovenstaande informatie is aangeleverd door Dr. P. Bijma van de leerstoelgroep Fokkerij en Genetica aan Wageningen University & Research en verwerkt in de berekeningsmethodiek van inteelt, verwantschap en AVK door ZooEasy.

Datum: augustus 13, 2018 / Bron ZooEasy

 KOPERSTAPELINGSZIEKTEN BIJ DE LABRADOR RETRIEVER

Deze literatuurstudie is geschreven door Ton (oud-docent-biologie) en bedoeld om in begrijpelijke taal antwoord te geven op de vragen die ons bereikten. Ook zal het fokkers inzicht geven in de vererving van deze ziekten en helpen hun fokdieren juist te combineren.

Samenvatting

Samen met andere onderzoekers heeft dr. Hille Fieten bij verschillende labradors twee defecte genen gevonden. Genen die verantwoordelijk zijn voor het handhaven van het koperniveau in het lichaam van de labrador. Een van de verantwoordelijke genen is het recent ontdekte defecte ATP7B-gen. Dit gen veroorzaakt een tekort aan het ATP7B-eiwit wat kan leiden tot koperstapeling in de lever. Koperstapeling kan leverontsteking en levercirrose tot gevolg hebben. Naast een tekort aan het ATP7B-eiwit blijken er meerdere factoren te zijn die tot koperstapeling kunnen leiden. Een tekort aan het ATP7A-eiwit werkt juist weer beschermend tegen koperstapeling. Koperstapeling kan leiden tot hepatitis (leverontsteking) of levercirrose met de dood tot gevolg. Als koperstapeling in een redelijk vroeg stadium gevonden wordt is het goed behandelbaar. Er zijn DNA-testen ontwikkeld die de defecte genen (7A en 7B) kunnen aantonen. Fokken met twee vrije ouderdieren, of maximaal één drager met het defecte ATP7B-gen, verkleint de kans op labradors met koperstapeling in de lever.

Wat is de voorspellende waarde van de testuitslagen?

Meerdere erfelijke-/ en omgevingsfactoren veroorzaken koperstapeling bij labradors. Dit betekent dat bij labradors lastig te voorspellen is of er schade aan de organen zal gaan plaatsvinden.

Uit de literatuurstudie is verder gebleken dat,

1.     Niet alleen ‘lijders’, maar ook ‘dragers’ een kans hebben op een lichte vorm van koperstapeling.

2.     Het niet is uitgesloten dat een labrador zonder enige ATP7B-variant toch aan koperstapeling kan lijden.

3.     Labradors met mutaties in beide genen verschillende koperniveaus kunnen hebben.

4.     Klinisch gezonde labradors, die aangetaste familieleden hadden, hoge koperwaarden kunnen hebben. Van de gezonde familieleden bleek 2,8% chronische hepatitis te hebben. (Willard, 2010).

5.     Als het ATP7A-gen muteert dan spreekt men van een variant in het ATP7A-gen. Deze variant wijzigt het risico op koperstapeling.

6.     Een variant in het ATP7A-gen wordt ook wel een ‘kopertoxicose-modificator’ genoemd. Modificatie staat voor aanpassen, wijzigen.

7.     Een variant in het ATP7A-gen, gelegen op het X-chromosoom, zou een beschermend effect hebben op het opstapelen van koper. Dit zou tot uiting komen als het gemuteerde ATP7B-gen aanwezig is.

8.     Bij de labrador Retrievers, met één of twee exemplaren van de ATP7B-variant, minimaliseert een variant in het ATP7A-gen het risico op koperstapeling.

9.     Bij teefjes wordt de ziekte vaker vastgesteld. De vererving van het defecte-ATP7A gen speelt hierbij een rol.

Antwoorden op de vele vragen!

Hier wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvragen. Tevens wordt kort beschreven hoe het antwoord op de vraag tot stand is gekomen. Heb je behoefte aan meer inhoudelijke uitleg stuur een bericht aan Ton en je ontvangt de complete literatuurstudie.

Wordt een drager van een afwijkend gen of lijder (met twee afwijkend genen), ook werkelijk ziek?

Of een labrador ook werkelijk ziek wordt blijkt van meerdere factoren af te hangen. Naast defecte eiwitten speelt ook de voeding een rol. Aangetoond is dat labradors met een ATP7B-variant kans hebben op koperstapeling in de lever.

Wat is het ziektebeeld?  

Het is bekend dat de ziekte zich relatief laat openbaart met symptomen zoals slecht eten, vermageren, braken, diarree, een dikke buik gevuld met vocht en buikpijn.

Bij labradors van middelbare of hogere leeftijd is de ziekte vaak al vergevorderd voordat deze wordt opgemerkt. Helaas zijn de veranderingen in de lever dan vaak al zo erg dat een dier niet meer goed te behandelen is. Er is dan al sprake van hepatitis (leverontsteking) of levercirrose.

Hoe de ziekte op te sporen?

Met behulp van DNA-testen kunnen de defecte genen die koperstapeling veroorzaken worden ‘opgespoord’. Bij een verdachte testuitslag verdient het aanbeveling contact op te nemen met een dierenarts. De dierenarts kan middels een leverbiopt bekijken of er sprake is van koperstapeling.

Is koperstapeling behandelbaar?

Als de koperstapeling in een redelijk vroeg stadium gevonden wordt is het goed behandelbaar. Er kunnen medicijnen gegeven worden die zorgen dat koper beter wordt uitgescheiden. Daarnaast kan een labrador op een leverdieet worden gezet. De labrador krijgt dan voer waarin het kopergehalte veel lager is en waardoor koperstapeling zoveel mogelijk voorkomen wordt.

Kunnen dragers/lijders ingezet worden voor de fokkerij?

Bij een relatief groot aantal labradors uit de testgroep, Fieten et al. (2016),  was sprake van enige vorm van koperstapeling. Dit gegeven zou fokkers moeten aanzetten om hun fokdieren te testen op de koperstapelingsziekten. Testen op deze ziekten kan bij meerdere laboratoria. (Voor adressen zie de bijlage)

Labradors die de ATP7B-variant dragen (heterozygoot zijn) wordt aangeraden deze te kruisen met een labrador zonder enige ATP7B-variant

Moordrecht, februari 2023

__________________________________________________________________________________________________________-

FOKKEN VANUIT EEN VISIE

Inleiding

Dit artikel is geschreven om de beginnende labradorliefhebber kennis te laten maken met wat er zoal speelt rond het fokken van een gezonde labrador. In dit geval het fokken van labradors behorend tot een kleine groep binnen de labradorpopulatie ‘het Engelse werktype’. De schrijver neemt je mee in de wereld van deze labradors. Van de gebruikte bronnen is bewust de naam van de website vermeld. Belangstellenden kunnen hierdoor hun kennis nog meer uitbreiden.

Raad van Beheer op Kynologisch Gebied (The Dutch Kennel Club)

De leer van of de studie rond de hond wordt aangeduid met het begrip ‘Kynologie’. Denk hierbij aan een vergelijkbaar begrip ‘Biologie’. In ons land kennen we een landelijk organisatie de ‘Raad van Beheer op Kynologisch Gebied’ die alles wat er speelt rond rashonden regelt. Dit alles is vastgelegd in hun Kynologisch reglement. In het buitenland spreekt men liever van een Kennel Club. Zo is ‘The Kennel Club’ de Britse organisatie die alles regelt rond rashonden. (thekennelclub.org.uk).

Rashonden hebben een stamboom

Een Nederlandse labrador met een officiële stamboom is geregistreerd bij de Raad van Beheer (The Dutch Kennel Club). ‘De Raad’ registreert alle stamboomhonden in het Nederlandse Honden Stamboek (NHSB). De FCI (Fédération Cynologique Internationale) is de overkoepelende organisatie van veel Kennel Clubs. De Kennel Clubs van Groot-Brittannië, Canada en Amerika zijn niet aangesloten bij de FCI. Wel erkennen alle Kennel Clubs elkaars stamboekhouding. Een labrador met een Engelse stamboom kan daardoor worden opgenomen in het NHSB.

Het fokken van gezonde rashonden

Een van de speerpunten van de ‘Raad van Beheer’ is het fokken van gezonde rashonden. Met name daardoor zijn er regels opgesteld waar fokkers van rashonden (labradors) zich aan dienen te houden. Op de website van de Raad van Beheer wordt dit uitvoerig toegelicht (www.houdenvanhonden.nl)

Rasverenigingen

De Nederlandse Labrador Vereniging is een rasvereniging en kent een verenigingsfokreglement. Naast de NLV is er ook de Labrador Kring Nederland (LKN). Op de websites van deze verenigingen is hun fokreglement te vinden. Leden van deze verenigingen dienen zich te houden aan wat de fokregels voorschrijven (nlv.nu en labradorkring.nl).

De geschiedenis van de labrador Retriever

Op de website van de NLV staat een artikel over de  ‘Geschiedenis van de Labrador Retriever’ (nlv.nu). Hier staat dat in 1903 de Labrador als ras door de Engelse Kennel Club werd erkend. Vervolgens zien wij fokkers ontstaan met verschillende ideeën over hoe een labrador eruit moet zien of hoe hij moet werken. Zo waren er……

  • fokkers die labradors fokten voor de jacht. Labradors waarmee werd gewerkt;

  • fokkers die labradors fokten die voldeden aan de ‘Rasstandaard’. Labradors waarmee naar tentoonstellingen werd gegaan. Daar werden zij beoordeeld op hun uiterlijk (exterieur). (nlv.nu).  

Zo werden er in Engeland twee typen labradors ontwikkeld: het showtype en het werktype. Onderlinge kruisingen kwamen relatief weinig voor. Met name hierdoor ontstonden er tussen labradors steeds meer verschillen in uiterlijk en gedrag. 

De verschillende typen labradors

In de loop der tijd (> 1900) verspreide de labrador zich over het Verenigd Koninkrijk (Engeland, Schotland, Wales en Noord-Ierland) en later over geheel de wereld. Fokkers, keurmeesters en eigenaren van labradors streefden hun eigen idealen na. Dit had tot gevolg dat er verschillende type labradors gingen ontstaan. Wel allemaal labradors met een officiële stamboom. Typen die wij onderscheiden zijn:

·      Het Engelse werktype ( het type dat wij fokken en waarmee wij werken)

·      Het Engelse showtype

·      Het Amerikaanse showtype;

·      Het Amerikaanse werktype;

·      Het Dual Purpose type (dit type zagen wij o.a. in Nederland ontstaan);

 (Deze indeling is zoals wij ernaar kijken. Er zijn zeker nog andere indelingen te maken.)

Het ontstaan van het “Engelse werktype”

Toen in Engeland en Schotland, even na 1900, de grootschalige fazantenjachten opkwamen groeide de behoefte aan een sportieve, snelwerkende, goed luisterende apporteur. Om dit te bereiken werden “traditionele” labradors gekruist met Border Collies waarmee gewerkt werd. Deze Borders vielen op door hun intelligentie, atletisch vermogen, en alertheid. Zo ontstond er een nieuw type labrador ‘het Engelse werktype’: slank, snel, goed luisterend en een specialist in het ophalen van het geschoten wild. Met de best werkende labradors uit deze lijnen werd gefokt. Om voor de fokkerij een goede selectie te kunnen maken werden veldwedstrijden in het leven geroepen. Dit waren wedstrijden waar tijdens jachtdagen het werk van de labradors werd beoordeeld. De labradors die meerdere en/of meerdaagse wedstrijden wonnen kregen de titel veldwerkkampioen. In het Engels heet een veldwedstrijd een Field Trial. Een veldwerkkampioen noemt men een Field Trial Champion (FTCh). Een werkkampioen krijgt voor zijn naam de titel FTCh.

IGL Retriever Championship 

In 1909 werd in Engeland voor het eerst een grote Retriever veldwedstrijd georganiseerd waar de best werkende labradors elkaar bestreden. Deze wedstrijd genaamd de IGL Retriever Championship wordt nog jaarlijks georganiseerd. Om hieraan deel te mogen nemen moet de Retriever meerdere veldwedstrijden hebben gewonnen. Het reglement waarin dit beschreven wordt is te vinden op de website igl.org.uk. IGL is de afkorting van ‘The International Gundog League Retriever Society’. Dit is de bond die jaarlijks deze wedstrijd organiseert. De Retriever Championship vond dit jaar (2021) plaats op 29, 30 november en 01 december. Meer hierover en de uitslag vind je in het artikel dat hierop volgt.

Waarom worden onze ouderdieren zo uitvoerig getest?

Daar wij te maken hebben met labradors uit een relatief kleine subpopulatie, waar lijnteelt voorkwam, is de kans op erfelijk afwijkingen aanwezig. Veel succesvolle deelnemers aan de IGL-Retriever Championship komen veel voor de stambomen van de huidige FT-labradors. Het is daarom dat wij onze labradors uitvoerig laten testen. De labradors die wij gebruiken voor de fokkerij worden op meerdere punten onderzocht:

  • Erfelijke oogafwijkingen (ECVO): Cataract, Retina Dysplasie, Retinadegeneratie, Distichiasis, Entropion, Ectropion.

  • Heupdysplasie (HD) middels officiële röntgenfoto’s;

  • Elleboogdysplasie (ED) middels officiële röntgenfoto’s;

  • Erfelijke afwijkingen: veel voorkomende erfelijke afwijkingen bij de labrador Retriever

Toelichting op de onderzoeken

  • Oogonderzoek (ECVO)

    Jaarlijks worden de ogen van onze labradors onderzocht op erfelijke afwijkingen. De Nederlandse Labrador Vereniging (NLV) stel dat verplicht voor fokdieren. ECVO is de afkorting van “European College of Veterinary Ophthalmologists”. Oogspecialisten met een internationaal diploma van voornoemd College beoordelen de ogen van de labradors op de (als) erfelijke(e) beschouwde oogziekten. De hond krijgt de beoordeling VRIJ/ FREE als alle hokjes op het formulier onder het kopje “vrij” zijn aangekruist. De ouderdieren die wij inzetten voor de fokkerij zijn allen “VRIJ” van Catartact, Retina Dysplasia (RD) en Retinadegeneratie (prcd-PRA), Entropion en Distichiasis. (Zie ook DNA-onderzoeken).

  • De onderzoeken op HD en ED (röntgenologische onderzoeken)

    Als onze labradors > 12 maanden zijn worden zij geröntgend (heupen en ellebogen) volgens het geldende protocol van de RvB afdeling ‘Gezondheid, Gedrag en Welzijn’. Wij fokken alleen met ouderdieren die voor de heupen de uitslag HD-A hebben en voor de beide ellebogen de uitslag VRIJ.

  • Het onderzoek op erfelijke afwijkingen

    Dit laten wij doen bij VHL-Genetics. Als onze labradors > 12 maanden zijn sturen wij een speekselmonster op naar het dr. Van Haeringen laboratorium. Daar wordt de CombiBreed test voor labrador Retriever ingezet. Dit zijn in het totaal 22 testen. Het laboratorium stuurt ons vervolgens de resultaten van de DNA-testen. (Zie combibreed.com / Test H323 CombiBreed labrador Retriever.)

  • Uitslagen

Normaal : Deze labrador is vrij en heeft twee gezonde allelen (genen). Het dier zal geen afwijkingen krijgen en kan de afwijking niet doorgeven aan de nakomelingen.

Drager: Deze labrador is drager en heeft één gezond allel (gen) en één defect allel. Deze labrador zal het defecte allel aan de helft van de nakomelingen doorgeven. Dragers zullen in de regel geen symptoom van de ziekte vertonen. De NLV geeft in haar Verenigingsfokreglement welke combinaties zijn toegestaan.

Lijder: Deze labrador is lijder en heeft twee defecte allelen (genen). Lijders geven het defecte allel door aan hun nakomelingen. Lijders krijgen zelf symptomen die horen bij de ziekte. Met deze ouderdieren mag niet worden gefokt.

Ouderdieren die wij inzetten voor de fokkerij hebben sowieso de uitslag NORMAAL voor alle door de Nederlandse Labrador vereiste testen.

Wat zijn de risico’s bij lijnteelt

Lijnteelt is het combineren van honden die aan elkaar verwant zijn maar niet in de eerste graad. Bij veel hondenrassen, maar zeker ook bij de labrador Retriever, is bij de opbouw van de populatie gebruik gemaakt van lijnteelt. In de stambomen van rashonden zien wij dan ook veel (dezelfde) kampioenen voorkomen. (gencouns.nl)

Een reu die in de stambomen van veel FT-labradors voorkomt is FTCh Pocklea Remus (1986-2000), soms wel meer dan 10 x. Deze reu won in 1991 de IGL Retriever Championship, daarnaast werd hij 3e in 1990 en 2e in 1989. In deze periode ontstond er een run op de dekreu FTCh Pocklea Remus. Op grote schaal werd Remus ingezet voor de fokkerij. In die tijd dachten velen dat lijnteelt een manier was om de gewenste werkeigenschappen zoveel mogelijk ‘te bundelen’. Men vergat dat de erfelijke afwijkingen, die op de achtergrond (recessief) aanwezig waren, zich ook zouden kunnen gaan ‘bundelen’. Veel labradors werden drager van één of meer erfelijke afwijkingen. Als van twee dragers de genen van een erfelijke afwijking samenkomen dan is de nakomeling lijder van deze erfelijke afwijking. Ook gewrichtsafwijkingen kunnen het gevolg zijn van lijnteelt. Eerder al beschreven wij dat de CombiBreed test voor de labrador Retriever nu al 22 DNA-testen kent die erfelijke afwijkingen in kaart brengt (Combibreed.com / Test H323 CombiBreed labrador Retriever.)

Door ervan uit te gaan dat ook bij onze pup/jonge labrador het verbeningsproces vertraagd kan verlopen ontzien wij de pup. Geen lange wandelingen, niet ruw spelen, geen strandwandelingen (mul zand), niet zwemmen waar stijle wanden zijn en de juiste voeding geven. In een volgend artikel bespreken wij ‘Gewrichtsklachten bij labradors’.

Aansprakelijkheid

Wordt de eigenaar van een pup/jonge labrador geconfronteerd met kreupelheid en is medisch ingrijpen gewenst dan ontstaat de vraag ‘wie gaat dat betalen’? Een vertraagd verbeningsproces is een stofwisselingsziekte die in veel gevallen erfelijk te noemen is. Bekend is ook dat het afbreken van stukjes gewrichtskraakbeen voorkomen kan worden. Bij pups/ jonge labradors die in alle rust mochten opgroeien, niet ruw mochten spelen, na een jaar pas zwaarder werden belast en de juiste voeding kregen zagen onderzoekers significant minder gewrichtsproblemen. Laat het een les zijn.

————————————————————————————————————————————-

IGL Retriever Championship 2021& 2022

De uitslag van 2022 vind je hieronder:

Wordt verder uitgewerkt

Op de website igl.org.uk is onderstaande tekst te vinden. Om het voor een ieder sneller leesbaar te maken is de in het Engels geschreven tekst m.b.v. Google translate vertaald. ( Een vertaling die soms wat hapert )

Het Comité van de International Gundog League Retriever Society is verheugd dat het kampioenschap dit jaar wordt gehouden in de Ampton Shoot, Suffolk, met vriendelijke toestemming van de heren Peter & Charles Rushbrook van Boxtree Games Supplies Ltd en de familie Turner, eigenaren van het Ampton Estate , op 29 november, 30 november en 1 december. (Shoot is in de jachtwereld het Engelse woord voor een landgoed waar de grote fazantenjachten plaatsvinden.)

Roger Skinner Ltd is de hoofdsponsor van het IGL Retriever Championship.

Juryleden zijn Kevin Doughty, Jamie Bettinson, Garry Ford en Mark Demaine.

Enkele feiten en cijfers over het kampioenschap

Dit wordt de vierde keer dat het IGL Retriever Championship wordt gehouden in Great Livermere. Eerder werd het hier gehouden in 1988, 2006 en 2016.

Dit jaar hebben 54 honden zich gekwalificeerd en 52 zullen strijden om de titel. Mark Demaine's dubbel gekwalificeerde FTCh Breckmarsh Ethan van Caytonfell zal niet lopen omdat Mark keurmeester is. Qualifier Balleyvalley Riley is teruggetrokken door eigenaar/handler John Dawson.

13 teven strijden om de titel.

Drie van de gekwalificeerde honden zijn Golden Retrievers: Nathan Laffy's FTCh Think Twice Zero to Hero (bekroond met een DoM in Glenalmond in 2019), Pieter Vivijs's Think Twice Uh La La La en Kim Jinks's Mistybrook Ochre.

De oudste hond, en rennend om de titel van IGL Retriever Champion te verdedigen, is Declan Boyle's Int FTCh Miller McDuff.

Tyrrellison Jafar is de jongste hond in competitie (geboorte 01/06/2019). Gunnerspeg Apollo en Burrendale Bruno zijn slechts een paar maanden ouder.

Paula Cullis' Flashmount Tenor of Tagabea zal pas de derde chocolade Labrador zijn die deelneemt aan het Retriever Championship (Ged Leeson's Pintail Hector of Styleside was de eerste in 2008 en Miss DV Walls-Duffin's Grangemead Flint behandeld door mevrouw D Smith-Haines liep in 2012) . Paula zal nu alle kleuren - zwart, geel en chocolade - hebben voorgejaagd tijdens het Retriever Championship.

Declan Boyle's FTCh Jake of Blackburn is een treble gekwalificeerde.

Dubbele kwalificaties zijn HM Queen Elizabeth II's FTCh Bowhill van Sandringham voorgejaagd door David Lisett, Keith Broomfield's Lowtrey Klay van Ticefield, Kevin Butler's FTCh Turpingreen Bohol, Jon Cardno's FTCh Etomanni Comanche, Mark Demaine's FTCH Breckmarsh Ethan van Duchess of Degan, deshire van Emmanuel Chatsworth behandeld door John Halsted, Tess Lawrence's FTCh Hawksgarth Sirooco en Laura Hill's FTCh Stauntonvale Lemon Posset.

FTCh Bellspaddle Otto en FTCh Troddenmills Full Throttle of Leacaz hebben zich gekwalificeerd op Bs.

Simon Capstick, Kieron Coey, Declan Boyle, Kevin Haynes en Tony O'Hare hanteren elk twee honden.

Er zijn dit jaar niet minder dan acht eerdere kampioenswinnende voorjagers bij Ampton: Declan Boyle, Keith Broomfield, John Halsted (lopen in zijn 29e kampioenschap), Leigh Jackson, David Latham (zijn 21e kampioenschap), Tess Lawrence, David Lisett en Mike Tallamy .

Onder de handlers die dit jaar nieuw zijn in het kampioenschap zijn Tom Birchall, Mel Brooks, Jon Cardno, Amy Collier (op 16-jarige leeftijd verreweg de jongste handler maar met niet onaanzienlijke ervaring - ze doet al mee sinds ze 10 jaar oud was), Marianne Copp, Jon Dower, Philip Dyson, Marlene Edvinsson, Kim Jinks en Francesca Prentice.

De meest prominente reuen zijn FTCh Asterix Aguzannis uit Chatsworth, FTCh Beiley's Aguzannis uit Fendawood en FTCh Ferbury Lancelot uit Smithsteads. Elk heeft 4 nakomelingen die aan deze wedstrijd meedoen.

Drie juryleden behaalde prijzen op eerdere kampioenschappen: Garry Ford met FTCh Auchendolly Beaver in 1999 (DoM), Mark Demaine met FTCh Leacaz Ricky van Caytonfell (3e) in 2017 en Burrendale Fergie van Caytonfell (DoM) in 2019 en Jamie Bettinson met FTCh Levenghyl Peacock (3e) in 2009, FTCh Whitesmiths Widgeon (DoM) in 2011 en FTCh Tanyrhallt Blue Bloods (2e) in 2019.

——————————————————————————————————————————————————————————

Gewrichtsklachten bij LABRADORS

Inleiding

Bij de ontwikkeling van het skelet wordt kraakbeen omgezet in botweefsel. Kalkzouten slaan neer in delen van het kraakbeen. Wat eerst zacht kraakbeen was wordt hierdoor hard en stevig botweefsel. Vindt deze verbening vertraagd plaats dan kan dit leiden tot allerlei complicaties. Uit onderzoek is gebleken dat bij de grotere populaire hondenrassen het verbeningsproces meer tijd vraagt. Eén van de gevolgen kan zijn dat in een gewricht een klein stukje, niet verbeend kraakbeen, afbreekt (LPC). Als dit gebeurt dan geeft dat pijn waardoor de pup gaat kreupelen. Medisch ingrijpen is dan gewenst. Het afgebroken stukje kraakbeen wordt operatief verwijderd. De prognose van deze ingreep is sterk afhankelijk van de gebruikte technieken en het herstelvermogen van het ‘beschadigde’ gewricht.

Kreupelheid

Hondeneigenaren die plotseling worden geconfronteerd met kreupelheid bij hun hond hebben vele vragen. Vragen die zij kunnen stellen aan hun dierenarts, medisch specialist maar vaak ook neerleggen bij de fokker van hun hond. Dit laatste omdat serieuze fokkers gebruik maken van een koopovereenkomst waarin veelal is opgenomen dat bij blessures de fokker als eerste moet worden ingelicht. In veel gevallen verwijzen fokkers de hondeneigenaar naar een dierenarts of medisch specialist waarmee zij samenwerken en waarin zij vertrouwen hebben.

Regelmatig krijgen fokkers na afloop van dat bezoek aan de dierenarts of medisch specialist de vraag of zij e.e.a. in meer eenvoudige taal kunnen toelichten. Dit artikel is geschreven om te voldoen aan deze vraag. Maar ook om rapporten van medisch specialisten beter te kunnen lezen. Rapporten waarin lastige medische termen zijn opgenomen. In dit artikel worden medische termen toegelicht en vertaald in meer begrijpbare taal.

Wat verstaan wij onder kreupelheid?

Het begrip kreupel zijn kennen wij allemaal. Hierbij zien wij dat een hond moeilijk loopt, hinkt, één poot ontziet of helemaal niet meer wil lopen. In veel gevallen laat de hond ook zien dat er iets mis is. Denk hierbij aan:

Last hebben met opstaan (stijfheid) en weer gaan liggen;
Moeilijk op gang komen na een tijd gelegen te hebben;
Eén poot (of meerdere poten) niet meer op de grond willen zetten of opgetild houden;
Na een wandeling gaat hinken;

Anamnese (ziekte geschiedenis) Binnengekomen bij de dierenarts zal deze eerst allerlei vragen gaan stellen. Hiervoor gebruiken artsen het woord’ anamnese’. Een ander woord hiervoor is de ziektegeschiedenis. De dierenarts vraagt de eigenaar van de hond te vertellen wat hij bij zijn hond heeft gezien. Op grond van dit verhaal start de dierenarts zijn onderzoek.

Diagnose stellen (Oorzaken kreupelheid ‘ontdekken’)
Afhankelijk van het verhaal van de eigenaar, maar ook wat de dierenarts zelf aan de hond heeft gezien start deze zijn onderzoek. Gewrichten en spieren komen als eerste aan de beurt. Is hier in eerste instantie niets aan te ontdekken dan kan een röntgenopname of een CT- of MRI-scan helpen de oorzaak van het kreupel zijn te ontdekken.

Soms is het zelfs nodig om een kijkoperatie uit te voeren in het gewricht (arthroscopie). Het vaststellen van de oorzaak van een gebrek of ziekte heet een diagnose stellen.

  • Röntgenopname = foto maken van botten m.b.v. röntgenstralen,

  • CT-scan = m.b.v. röntgenstralen dwarsdoorsnedes van een lichaamsdeel maken (van botten,

    organen e.d.,).

  • MRI-scan = m.b.v. een sterk magnetisch veld en radiogolven dwarsdoorsnedes van weefsels

    en organen maken. (Scan-apparaat maakt harde geluiden).

Waar doen zich problemen voor bij de hond?

In welke delen van het lichaam van de hond kan zich een probleem voordoen?

  • Voorhand: voorpoten (schouderblad, boeggewricht, opperarmbeen, elleboog, spaakbeen, ellepijp, pols, ondervoet (of middenvoetsbeentjes en tenen).

  • Wervelkolom: nek-, borst-, lende-, staartwervels;

  • Heupen: bekken, dijbeen,

  • Achterhand: achterpoten (dijbeen, knie, scheenbeen, kuitbeen, voetwortel) billen, lage rug).

Afb. 1 Het skelet van de hond.

HET ELLEBOOGGEWRICHT ( zie ook afb. 2)

Hoe is het ellebooggewricht samengesteld en uit welke delen bestaat het?

  • De opperarm (humerus);

  • Het spaakbeen (radius);

  • De ellepijp (ulna).

Weke delen (zachte delen rond het gewricht):

  • Spieren;

  • Pezen;

  • Gewrichtskapsel;

  • Gewrichtsbanden;

  • Ondersteunend vet- en bindweefsel.

Het ellebooggewricht is een scharniergewricht. Het bevindt zich tussen de opperarm (humerus), spaakbeen (radius) en de ellepijp (ulna)). Het oppervlak van de drie botten, die het eigenlijke gewricht vormen, zijn bekleed met kraakbeen. De gewrichtsruimte is gevuld met gewrichtssmeer dat dient als smeermiddel en als voeding voor het kraakbeen.

Op de tekening hieronder zien wij aan de onderzijde van de opperarm twee schijfvormige knobbels. Deze knobbels samen noemt men de condylen. Eén zo een knobbel heet condyl. Er is één condyl aan de binnenkant (mediale kant) en één condyl aan de buitenkant (laterale kant) van het ellebooggewricht. Condylen maken deel uit van het ellebooggewricht en zijn bedekt met een laagje gewrichtskraakbeen. Zij sluiten aan op het ellepijphoofd. De twee condylen bewegen dus in elk van de twee onderarmbenen: de ellepijp (ulna) en het spaakbeen (radius). (Bewust zijn hier de medische woorden gebruikt die een dierenarts gebruikt en opschrijft als hij een verslag maakt. Het helpt om beter te begrijpen wat er echt mis is.)

Afb.2 Het ellebooggewricht

ELLEBOOGDYSPLASIE (ED)

Het woord dysplasie betekent in de geneeskunde: een afwijkende vorm of misvorming. Wat valt er te zeggen over misvormingen in het ellebooggewricht van de hond?

  • Elleboogdysplasie is de meest voorkomende oorzaak van, structureel/langdurig, manken op de voorpoot bij de hond;

  • ED is een verzamelnaam voor verschillende ontwikkelingsstoornissen van met name het kraakbeen in de gewrichten;

  • De verbening (ossificatie) zorgt ervoor dat botweefsel hard en onbuigzaam wordt;

  • De hardheid wordt verkregen door afzetting van kalkzouten en lijmstoffen in de tussenstof van

    het botweefsel;

  • De verbening verloopt bij grote rassen trager dan bij kleine rassen;

  • Elleboogdysplasie wordt daarom vooral gezien bij de grote, populaire hondenrassen;

  • Alle vormen van elleboogdysplasie kunnen alleenstaand voorkomen maar elke combinatie

    ervan is mogelijk. Dus meerdere aandoeningen in één gewricht is mogelijk;

  • Elleboogdysplasie kan erfelijk zijn, maar omgevingsfactoren dragen vaak ook bij aan het

    ontstaan van deze aandoening;

  • Omgevingsfactoren zijn: groeistoornissen, activiteit van de hond, opleiding, training, trauma,

    en voeding.

AANDOENINGEN IN HET ELLEBOOGEWRICHT (Afb. 3)

We spreken van elleboogdysplasie (elleboogmisvorming) als een van de volgende aandoeningen in een ellebooggewricht aanwezig is. De vijf vormen van ED zijn:

1. OCD (Osteochondritis dissecans) = kraakbeenontsteking / weefselsplijting of splitsing. Met gevolg het loslaten van stukjes gewrichtskraakbeen. Deze vorm komt voornamelijk voor bij de grotere, snel groeiende rassen tussen de vier en twaalf maanden. De kraakbeenlaag komt op een beperkte plaats los en ligt dan als een “flap” te slingeren in het gewricht. Wij zien dit bij de hond door geleidelijk optredend manken, vooral nadat de hond gelegen heeft. Wij zien een gezwollen ellebooggewricht en het naar buiten draaien van de poot om de binnenkant van het gewricht te ontlasten. Operatief verwijderen van de ‘flap’ is de oplossing. In Nederland wordt vaak het synoniem osteochondrose dissecans gebruik.

Afb. 3: De lokalisaties van elleboogdysplasie in het ellebooggewricht. OCD: osteochondritis dissecans, FCP: losse processus coronoideus medialis, LPA: losse processus anconeus (uit Van Ryssen, 2012).

2. LPC (Los processus coronoïdeus) (ook wel FCP genoemd) (Afb. 3)
Het processus coronoïdeus (Afb.4 e) is een botuitsteeksel aan de bovenkant van de ellepijp (Afb.3 c). De processus coronoïdeus draagt ongeveer 50% van het gewicht dat op de voorpoot neerkomt. Het spaakbeen draagt de andere 50%. Tijdens de verbening van de processus coronoïdeus op de leeftijd van 4 tot 5 maanden kunnen scheurtjes ontstaan. Ook kan het door ontwikkelingsstoornis, overbelasting en/of overgewicht met kraakbeen en al afbreken. We zien bij de hond een verdikt en pijnlijk gewricht. Poot wordt bij het lopen vaak naar buiten gedraaid. Operatief verwijderen van losliggende botstukje is in veel gevallen de oplossing.

3. LPA (Los processus anconeus) (ook wel UPA genoemd) (Afb. 3)
Het processus anconeus (Afb.4d) is een onderdeel van de ellepijp (Afb.4c) dat een beetje uitsteekt en in de opperarm (Afb.4a) scharniert. Rond de 5e maand is het verbeend met de ellepijp (Afb.4c). Is de verbening afwijkend (door trauma) of groeien ellepijp en spaakbeen niet synchroon dan bestaat de kans dat het afbreekt. Het losse stukje veroorzaakt pijn en op langere duur artrose. Operatief verwijderen van losse stukjes is vaak maar niet altijd de oplossing. Soms is het losgeraakt en is daardoor de spanning eraf en is het met bindweefsel toch nog samengegroeid. Op de röntgenfoto kun je dat niet zien, behalve door stressopnames. Een LPA is meestal een flink stuk bot, beduidend groter dan LPC.

Afb. 4 Ellebooggewricht
a. opperarm, b. spaakbeen, c. ellepijp, d. processus anconeus, e. processus coronoïdeus

4. Elleboogincongruentie (Afb. 5)

Incongruentie betekent => niet gelijk zijn. Bij een incongruente elleboog zijn de ellepijp en het spaakbeen (tijdelijk) niet gelijk van lengte, zodat het ellebooggewricht niet goed in elkaar past. Deze afwijkende pasvorm kan op zich al een reden zijn voor mank lopen of kreupelheid maar door de incongruentie kunnen ook andere elleboogaandoeningen ontstaan. Zowel het spaakbeen als de ellepijp kunnen te kort zijn.Het niet gelijk groeien van de twee onderarmbeenderen kan leiden tot een onnatuurlijke drukverdeling in het ellebooggewricht met een verhoogd risico op LPC, namelijk het afbreken van dit stukje kraakbeen. Operatief verwijderen van het losliggende botstukje is de oplossing.

Afb. 5. Niet gelijk groeien van ellepijp en spaakbeen

5. IOHC (Incomplete Ossificatie van de humerus condyl) (Afb. 6)
(Onvolledige verbening van de ronde uitsteeksels (condylus) aan het einde van de opperarm)

IOHC is later toegevoegd aan de groep elleboogaandoeningen. Het is daarom dat sommige artsen nog spreken van vier vormen van ED.

Bij IOHC ontstaat er een fissuur of barst /kloof tussen de twee opperarm-condylen. Op de röntgenfoto ziet men een fissuurlijn of barst- /of klooflijn ter hoogte van de ronde uitsteeksels van de opperarm. Deze fissuur blijft een zwakke plek en kan leiden tot een spontane breuk. Bij twijfel geeft een CT-scan meer duidelijkheid.

IOHC ontstaat vermoedelijk door?

  • Een stoornis in de verbening van de kraakbeenplaat (die zich tussen het grote verbeningscentra in het driehoekig deel van het opperarmbeen bevindt). De verbinding blijft kraakbenig en is daardoor gevoelig voor (af)breken (= fractuur);

  • De klooflijn (zwarte lijn op de röntgenfoto) tussen de beide verbeningscentra ontstaat door overmatige stress op het ellebooggewricht.

Spaniëlrassen lopen, door de aandoening IOHC, risico op breuken in en tussen de knobbels van het opperarmbeen. Andere rassen, waar dit meer sporadisch voorkomt, zijn de labrador Retriever en de Rottweiler. In het algemeen meer bij reuen dan bij teven.

De meest gekozen chirurgische behandeling is het plaatsen van een compressieschroef (Afb.6 E/F)) om de knobbels vast te zetten.

Afb. 6 : A. Breuk in buitenste knobbel. B en C: positie van de compressieschroef van buiten- en van binnenuit bekeken. D: terugbrengen in normale botstand. E: plaats van de compressieschroef. F: plaats van een tweede schroef om draaiing tegen te gaan.

Vaak blijft na de behandeling de fissuurlijn bestaan. Dat kan veroorzaakt worden door de onnatuurlijke heling van het bot? Aangezien er geen volledige heling van de fissuurlijn mag worden verwacht wordt de schroef constant belast. Dit kan op termijn tot metaalmoeheid leiden met als gevolg het breken van de schroef. Indien dit gebeurt zal de hond weer pijn en kreupelheid vertonen. In dat geval is een nieuwe medische ingreep nodig.

Dit vraagt extra chirurgische vaardigheden (lazer- en ultrageluidbehandeling), maar heeft een gunstige prognose (hersteltijd 6-8 weken). Wel ontwikkelen de meeste honden op langere termijn milde artrose. (Bron: dogplayer.nl / Incomplete ossificatie van de humeruscondylen (IOHC) bij de hond / Universiteit Gent Faculteit diergeneeskunde).

Welke conclusies zijn hieruit te trekken?
Bij intensief laten ‘werken’ is de belasting op onderdelen van het lichaam van de jonge labrador groot. De vele korte, felle sprints, maar ook het werken in de dichte dekking, in gewassen en in begroeide kanten van sloten/vaarten zijn een aanslag op spier- en bindweefsel, op kraakbeen, de rug, en de gewrichten. Het advies is om met het echte werken te beginnen als het verbeningsproces grotendeels is afgerond. (> 8-9 mnd.). Dit alles om de kans op blijvende schade zo klein mogelijk houden. Gebruik de eerste 9 maanden voor het opvoeden. (Lees verder bij het artikel ‘De opleiding van onze jonge labradors’.)

Wat versta je onder de begrippenröntgenopname, CT-scan, MRI-scan, artrose, diagnose, humerus, radius, ulna, condylen, condyl, mediaal, lateraal, distaal, fractuur, fracturen, trauma, Y- breuk, T-breuk, ossificatie, elleboogdysplasie, OCD, LPC, LPA, IOHC, compressieschroef, elleboogincongruentie, processus anconeus, processus coronoïdeus, fissuur, incongruentie. De antwoorden vind je in de tekst. Met behulp van deze begrippen kun je de taal die de dierenarts spreekt beter begrijpen. _____________________________________________________________________________________________________

DE OPLEIDING VAN ONZE JONGE LABRADORS

Onze jonge labradors doorlopen in drie fasen het opleidingstraject. Zo spreken wij liever over het opvoeden en opleiden dan over trainen. Immers, “trainen is een activiteit die de prestaties verbetert door een fysieke verandering in het lichaam van het dier’. En trainen is meer het onderhouden van aangeleerde vaardigheden en anders dan opvoeden en opleiden. 

Fasen die wij onderscheiden zijn:

  1. De opvoedingsfase (8 weken tot 7/8 maanden);

  2. De opleidingsfase. (7 maanden tot 24 maanden);

  3. De onderhouds- of trainingsfase. (na de opleidingsfase)

Vanzelfsprekend is er een overlap in deze drie fasen. Immers bij het aanleren van vaardigheden zien wij ook een overlap. (Marcel Keehnen)

 Leergedrag

De field-trial gefokte werklabrador is puur geselecteerd op werkeigenschappen. Anders gezegd ‘op leergedrag’. Dit type labrador moest snel kunnen leren en zijn werk doen in alle rust. Deze labradors stonden bij de commerciële Estates op ‘de loonlijst’ en bij niet presteren was er voor hun geen plaats meer. Met de beste werkers werd gefokt.  

Scholing vanuit een visie

De allereerste opleiders van dit type labrador (veelal Sheepdog handlers) dachten onbewust ook in fasen. Pas rond de 7e maand werd gestart met het echte opleiden tot een volwaardige ‘picker-up’ labrador. In een relatief korte tijd had dit type ‘snel lerende labrador’ door wat er van hem/haar gevraagd werd. Volgens Maria Montessori (bekend ook van de Montessorischolen) ontwikkelt iedere hond zich in zijn eigen tempo. Haar advies is dan ook, ‘kom tegemoet aan de verschillen in leerbehoeften bij honden’. Pas de leerstof steeds weer aan’. 

De gevoelige periode(n)

Honden in opleiding kennen perioden van een verhoogde gevoeligheid. In die perioden is er een verhoogde belangstelling om dingen te leren. Men dacht dat voor alle honden de 7e en 12e week cruciaal waren voor het 'inprenten' van wenselijk gedrag (Konrad Lorenz). Nieuwe inzichten binnen de neurobiologie hebben geleerd dat deze perioden niet strikt gekoppeld zijn aan een vast moment.

Speel in op de aanleg van de hond

Maakt een hond in een gevoelige periode kennis met de juiste leeractiviteit dan zal dat sneller een goed resultaat geven. Ook zal dit de behoefte om te leren stimuleren. Door te variëren in de hoeveelheid en de moeilijkheidsgraad van de leerstof wordt tegemoet gekomen aan het verschil in de aanleg van de hond. 

Hoe voorkom je ‘ontsporing’ bij de pup? 

1.     Voorkom ontsporing tijdens wisselmomenten

Wisselmomenten zijn momenten dat je overschakelt van de ene activiteit naar de andere. Vaak is dit het moment dat de opvoeder/opleider de controle over de jonge hond verliest. 

 In het onderwijs spreekt men van de SMART-methode. Dit is een manier om gewenst gedrag helder aan te geven.

 

·       Specifiek: wees duidelijk en gebruik het commando dat past bij het specifieke gedrag dat jij van de jonge hond verwacht;

·       Meetbaar: maak je eis meetbaar, zodat duidelijk is wanneer de jonge hond aan jouw eis heeft voldaan. Beloon de hond als hij het gewenst gedrag aan jou toont;

·       Acceptabel: wees redelijk in wat je verwacht en geeft een acceptabele opdracht die past bij de leeftijd van de hond;  

·       Realistisch: wees realistisch, houd rekening met ‘de spanningsboog‘ van de jonge hond (spanningsboog: duur van het kunnen concentreren)

·       Tijd: geef de jonge hond voldoende tijd om de opdracht uit te voeren. Duurt dit te lang dan is herhaling van het commando een optie. 

 

2.     Bouw een band op met je pup

Om te kunnen leren is een goede band hebben met opvoeder/opleider een eerste vereiste. Hoe zorg je daarvoor? Het is belangrijk dat je de pup in de opvoedingsfase duidelijk maakt wat de ‘algemene regels’ in en rond het huis zijn. Daarna kun je in 4 fases een band opbouwen met je jonge hond. 

 

Conflictfase: dit zijn de eerste weken dat de pup in huis is. Je hebt nog geen band met de pup. Tijdens deze fase investeer je in het creëren van gewenst gedrag. Je moet consequent optreden en corrigeren. 

Transitiefase: Tijdens deze fase kun je je houding versoepelen en je meer concentreren op het opbouwen van een band door oogcontact te maken, de naam te noemen, aandacht geven en de hond te strelen;

Rendementfase: deze fase begint als de pup ongeveer 4 maanden is. De pup is graag bij jou, richt zich volledig op jou, er is rust en heftig corrigeren is minder nodig. Er is een band ontstaan;

 Terminatiefase: Heb je een goede band met je jonge hond dan is dit het moment om te experimenteren met meer moeilijk opdrachten.   

3.     Kleine misstappen direct corrigeren

Als je kleine ’overtredingen’ direct aanpakt voorkom je dat de jonge hond grotere misstappen begaat. Kleine misstappen kun je op drie manieren corrigeren. 

 

Verbale correcties: de lichtste manier van corrigeren is een verbale correctie. Gebruik hierbij het woord ’nee’. 

Gedrag opnieuw laten uitvoeren: is een verbale correctie (‘nee’) niet genoeg laat dan de jonge hond het gedrag opnieuw uitvoeren, maar op de gewenste manier. Wil de pup (als hij weet dat hij jou voor moet laten gaan) als eerste door de deur dan zeg je ‘nee’. Doe de lijn om, laat hem zitten (wachten) en ga als eerste door de deur en herhaal dit vele malen.

Een sanctie: een derde optie is het opleggen van een sanctie. Niet luisteren is terug naar het kenneltje, of zitten en even wachten, of oogcontact en een duidelijk ‘nee’ met, als dat nodig is, stemverheffing. 

 

4.     Straffen 

Te vaak straffen kan schadelijk zijn voor de band met de jonge hond en slecht voor de motivatie. Bij dit wertype labrador is streng geselecteerd op gehoorzaamheid. Door ruim 70 jaar te selecteren op gewenst gedrag is het gelukt om een extreem goed luisterende subpopulatie labradors te fokken. 

Bij dit type labrador is stemverheffing vaak al voldoende om ongewenst te corrigeren. Soms is (even streng) straffen nodig bijvoorbeeld om de jonge hond te behoeden voor gevaren.

 

5.     Ongewenst gedrag negeren

Ongewenst gedrag negeren past niet in de leermodellen voor sociaal levende dieren / hondachtigen. In groepen levende hondachtigen corrigeren lager in rang staande groepsgenoten niet door ongewenst gedrag te negeren. YouTube heeft veel filmpjes waarop te zien is hoe bij sociaal levende dieren gewenst gedrag (jagen in groepen) wordt aangeleerd en ongewenst gedrag wordt gecorrigeerd.

Bij hondenscholen waar ‘negeren van ongewenst gedrag’ wordt gepromoot zou dit uitgelegd kunnen worden als een ‘verdienmodel’ ??

 

——————————————————————————————————————————————————————————— 

HONDENVOER ONDER DE LOEP 

De rol van onze honden binnen het huishouden is veranderd ten opzichte van vroeger. Werden honden aanvankelijk gehouden voor jacht, bewaking, politietaken of het hoeden van schapen. Nu worden honden vooral als gezelschapsdier gehouden. Door de humanisering van onze honden is de aankoop van diervoeding een consumptieproduct geworden waarbij veel rekening wordt gehouden met de beleving van de huisdiereigenaren (Wijbenga 2003).

De markt van de petfood groeit en verandert. Iets meer dan de helft van de Nederlandse huishoudens heeft één of meer huisdieren. In 2011 waren er 2.1 mln. honden in de Nederlandse huishoudens en hun aantal groeit jaarlijks met zo’n 2%. Uit cijfers van het CBS (2009) blijkt dat men 1.1 mld. euro besteedt aan de aanschaf en verzorging van de huisdieren. De Nederlandse industrie produceerde in 2014, 587 miljoen kg huisdiervoer

Diervoeding is een continue veranderende wetenschap. Vroeger hadden de honden die gehouden werden een duidelijke taak, zij waren dienstbaar aan de eigenaar. Zij aten mee met de pot en hadden een ondergeschikte positie. Tegenwoordig worden onze honden in vele gevallen gezien als een gezinslid. Zij verblijven net als alle andere gezinsleden in huis. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de aandacht voor de kwaliteit van het voer dat de hond krijgt is meegegroeid.

De markt van de petfood is in beweging er verschijnen steeds weer nieuwe producten. Al langer kent men het onderscheid tussen hard (droog) voer, zoals brokjes, en zacht (nat) voer dat vaak verkocht wordt in blik. Droogvoer is ten opzichte van nat voer goedkoper. Het nat voer heeft meer gelijkenis met voeding voor menselijke consumptie. Voor veel consumenten is dit de reden om nat voer te kopen. Vaak is er ook de (mis)perceptie dat nat voer beter is dan droogvoer. Toch kiest heden ten dage meer dan 70% van de consument voor brokken.

Diervoeding is geen geïsoleerd geheel maar heeft te maken met fysiologie, ziekteleer, biochemie, gedrag, enz. Vanuit deze gedachte hebben de hondenvoederfabrikanten de laatste 50 jaar hun voeders ontwikkeld. Evenals bij de humane voeding zien wij ook bij diervoeders trends. Zo bieden fabrikanten voer aan voor honden in een bepaalde levensfase en voer voor een ras(groep).Naast deze ontwikkeling zien we de belangstelling voor vers vlees groeien. BARF (Biologically AppropriateRaw Food / Bones And Raw Food) krijgt op dit moment veel aandacht van hondenbezitters. BARF is het voeren van rauw vlees en botten. Nieuw is deze gedachte van Ian Billinghurst (1930) zeker niet.

Na de tweede wereldoorlog waren er in ons land al voorstanders van deze methode. Het was een reactie op de ontwikkeling van de commerciële hondenbrok. Rauw vlees voeren is een ‘hype’ aan het worden. De leuze van Jean-Jacques Rousseau ‘ terug naar de natuur’ ligt hier zeker aan ten grondslag?

De vraag dient zich aan of wij met deze nieuwe trends op de goede weg zijn? Is het voeren van rauw vlees zoveel beter dan het voeren van brokken? Binnen universiteiten hebben wetenschappers zich over dit onderwerp gebogen. Zij hebben alle onderzoeken die raakvlakken hebben met deze vraag op een rijtje gezet.

Op grond van DNA-onderzoeken is duidelijk geworden dat onze honden afstammen van de wolf. Om inzicht te krijgen in waar de voedingsbehoeften van onze honden liggen heeft men het voedingspatroon van de wolf bestudeerd. Wat eten in het wild levende wolven? Wat is hun dieet? Welke delen van hun prooi hebben de voorkeur en wat laten zij liggen?

Als een roedel wolven een grote prooi (eland/hert) heeft veroverd dan blijkt uit onderzoeken dat zij een voorkeur hebben voor bepaalde lichaamsdelen van hun prooi: hart, lever, milt, nieren, longen vervolgens à grote spieren vervolgens à kleine spieren vervolgens à botten, kraakbeen, huid. In tegenstelling tot wat vele geroepen hebben laten zij de pens inhoud liggen. Kleine prooien (haas, konijn) worden met huid en haar opgegeten.

Het menu van de wolf bestond hoofdzakelijk uit eiwit, vet en voor een klein gedeelte uit koolhydraten. Laten we onze honden kiezen uit verschillende menu’s dan kiezen ook zij een voer dat bestaat uit eiwit, vet en relatief weinig koolhydraten. Het BARF-menu sluit hier naadloos op aan. Het doorsnee brokkenmenu bestaat uit 1/3 eiwit, 1/3 vet, 1/3 koolhydraten.

Kijken we naar het dieet van de wolf dan rijst de vraag of dit ook het ideale dieet is voor onze hond? Zijn onze honden carnivoren (vleeseters) of omnivoren (alleseters)? Onze honden hebben veel eigenschappen/kenmerken die horen bij een carnivoor (vleeseter). De vorm van de bek en het gebit horen bij een vleeseter. Hun maagdarmstelsel is kort en gemaakt om dierlijk materiaal te eten. Maar anders dan bij de wolf maakt het darmstelsel van de hond enzymen die koolhydraten (zetmeel) kunnen verteren (oplossen). Er zijn dus weldegelijk verschillen tussen de wolf en onze hond. Deze verschillen zouden ontstaan zijn gedurende de periode dat de hond zich heeft aangepast aan de steeds weer veranderende omstandigheden (domesticatie). We hebben het dan over een periode die 100.000 jaar geleden is ingezet. Maar vragen deze veranderingen bij de hond om een ander dieet?

Tijdens het symposium ‘ Sporting & Working dogs’ presenteerde een wetenschappelijk geschoolde spreker diëten die op grond van onderzoeken speciaal waren ontwikkeld voor sport- en werkhonden. Hij gaf aan dat door genetische veranderingen onze honden ook koolhydraten kunnen verteren. Het is daarom dat wij in bijna alle hondenvoeders koolhydraten aantreffen.  

In ‘moderne’ sportdiëten vinden we de volgende (voedings-)stoffen:

Ø Koolhydraten: zetmeel, suikers; cellulose; FOS (Fructo-OligoSachariden); MOS (Manno-OligoSachariden).

Ø Eiwitten (essentiële aminozuren: arginine, leucine,methionine,tryptofaan, tyrosine, enz.); collageen

Ø Vetten (vetzuren); omega 3-vetzuren; omega 6-vetzuren

Ø Mineralen: calcium, fosfor, kobalt, koper, ijzer, jodium, magnesium, mangaan, kalium, selenium, natrium, zwavel, zink en chelaten.

Ø Vitaminen: patotheenzuur (B5/B3), biotine (B8), foliumzuur (B9), niacine (vit. PP.nicotinezuur), pyridoxine (B6), riboflavine (B2), thiamine (vit. BI/aneurine), vit.A (retinol), vit.B 12, vit.C, vit.E, vit.K, vit.D (D2:ergocalciferol/ D3:cholecalciferol),

Ø Andere toevoegingen: water, antioxydanten, bètacaroteen (provit. A),  glucosamine, polyfenolen, zeoliet, sod (superoxide dismutase).

De percentages en onderlinge verhoudingen (voedingswaarden) zullen niet bij alle voederproducenten hetzelfde zijn.

Commerciële hondenvoeders

In veel commerciële hondenvoeders ontbreken bovengenoemde stoffen niet. Het is daarom dat honden die hiermee gevoerd worden ook op langere termijn geen gebreken vertonen als gevolg van ‘tekorten’. Echt slechte commerciële hondenvoeders zijn er niet meer. Alle fabrikanten kennen bovengenoemde uitgangspunten en zorgen sowieso dat er voldoende mineralen, vitaminen en toevoegingen in hun voeders zitten.

Vers vlees

Zoals eerder vermeld is BARF (Biologically AppropriateRaw Food / Bones And Raw Food) het voeren van rauw vlees en botten (onverhitte voeding) . Binnen deze stroming leven verschillende visies. Aan de ene kant zien we alleen rauw vleesgevers en aan de andere kant kompleet vers vleesgevers (KVV). KVV is vers vlees aangevuld met een premix: vitaminen, mineralen en andere toevoegingen.

Relevante onderzoeken

1.   Uit onderzoeken bij in het wild levende wolven is gebleken dat er sprake is van pieken en dalen m.b.t. het voedselaanbod. Deze wolven eten soms dagen niet maar kunnen als zij een grote prooi hebben gevangen voor dagen eten (grote maaginhoud). Zij vergaren voedsel met veel dierlijke eiwitten. Zij eten om te overleven, zich voort te planten en zien het vergaren van voedsel als een uitdaging. Zij leven in verhouding tot onze (huis)honden relatief kort. Bij onze honden zien we een duidelijk tegenovergesteld beeld. Het is misschien hierdoor dat huishonden een hogere leeftijd bereiken?

2.   De lengte van het spijsverteringstelsel bij carnivoren is kort, gemiddeld 4 meter. Het bestaat uit een grote maag, middelmatige dunne darm, beperkte dikke en blinde arm. De vertering (oplosbaar maken van onoplosbare stoffen m.b.v. enzymen) begint bij de hond in de maag.

3.   Genetische veranderingen in koolhydraatvertering. Koolhydraten: oplosbare suikers en het onoplosbare zetmeel. Enzymen kunnen het onoplosbare zetmeel oplosbaar maken (suikers) zodat deze via de darmwand in de bloedbaan terecht kan komen. De gedomesticeerde hond produceert, net als de mens, het enzym amylase. Bij de mens wordt amylase al in de mond (speekselklieren) geproduceerd. Bij de hond pas in de dunne darm maar in voldoende mate om het zetmeel in het voedsel (granen) op te kunnen lossen (verteren).

4.   Uit een onderzoek bij insecten met als thema; ‘de relatie tussen eiwitrijk voer en de gemiddelde leeftijd’, bleek dat het eten van zeer eiwitrijke voedseldelen de levensduur verkort. Zou dit ook opgaan voor zoogdieren? Als zoogdieren gedurende langere tijd zeer eiwitrijk voedsel (vlees=spier=eiwit) krijgen worden de nieren (extreem) zwaar belast. Bij zoogdieren verkorten nierafwijkingen de levensduur. 

5.   Uit onderzoeken is gebleken dat de voedingswaarde van vleessoorten niet voldoen aan de behoeften van honden. Het geven van alleen vlees kan leiden tot (ernstige) gebreken. De balans van voedingsstoffen, vitaminen en mineralen bij thuis gemaakte voeding en bij sommige commercieel verkrijgbare vers-vlees diëten is niet goed. Dierenartsen worden vaker geconfronteerd met honden die gebreken vertonen als gevolg van een tekort aan vitaminen en/of mineralen. (vit.D/E, J/Zn)

6.   In rauw vlees komen veel bacteriën voor. Bij honden die met rauw vlees werden gevoerd vond men in de uitwerpselen zoönosen. Rauw vlees kan ziekteverwekkers als toxoplasmose, neospora, E. Coli, Salmonella en (antibiotica) resistente bacteriën bevatten. Tekst uit folder in een dierenartsenpraktijk: ‘ Door uw hond rauw vlees te geven, introduceert u een risico in huis. Niet alleen voor uw hond, maar ook voor u zelf, uw familie en uw contacten’.

7.   Uit onderzoeken (brokken versus vlees) kwam naar voren dat voedingsallergieën altijd een reactie waren op dierlijke eiwitten. Het zijn dus niet de granen die allergische reacties veroorzaken.

8.   Obesitas. Meer dan 50% van de honden in Nederland zijn te dik. Het geven van te energierijke diëten (vet) zou hieraan bijdragen. Zwaarlijvigheid geeft ook bij honden veel klachten.

9.   Dieren die teveel botten eten kunnen verstopt raken (obstipatie). In zeldzame gevallen kan dit leiden tot blijvende schade aan de dikke darm (strictingvorming). Ook kunnen botsplinters de darmwand beschadigen.

10.  Niet alleen een tekort maar ook een teveel aan voedingsstoffen kan problemen geven. Dr. Kasström toonde voor nesten van Duitse Herders, Golden Retrievers en Labrador Retrievers aan dat onbeperkte voeding leidde tot frequentere en zwaardere HD dan gevonden werd bij beperkt gevoerde nestgenoten.

11.  In Utrecht werd aangetoond dat bij Duitse Doggen grootgebracht op voer met een hoog calciumgehalte, de kraakbeenkernen in de elleboog op latere leeftijd verbeenden dan het geval was bij honden die opgroeiden met een gebalanceerd voer met een lager calciumgehalte.

12.  Onderzoek van Nap c.s. toonde aan dat voedsel met een hoog eiwitgehalte, zoals puppyvoer van goede kwaliteit, géén negatieve invloed heeft op de skeletontwikkeling.

13. Hondenvoer met de optimale hoeveelheid mineralen, vitaminen, eiwitten en koolhydraten schept de basis voor een normale kraakbeenontwikkeling, voor verbening van het kraakbeen, en voor definitief modelleren van de beenderen.

14.  Dierenartsen in opleiding worden attent gemaakt op fokkers die hun pups vegetarisch voer voorzetten. Hondeneigenaren die hun hond(en) op alleen vlees zetten of zelf hun BARF-voeding bereiden. Juist bij honden uit deze groep hondeneigenaren zullen dierenartsen extra letten op afwijkingen als gevolg van eenzijdige diëten

Het eerst gedomesticeerde dier was de hond. Door genetische analyse is tegenwoordig goed vast te stellen welk soort de wilde voorouder is en hoe lang geleden de domesticatie heeft plaatsgevonden. Ook is vastgesteld dat het maagdarmstelsel van de hond zich heeft aangepast aan een minder vleesrijk dieet. Een voorzichtige conclusie is te trekken uit het door dierenartsen geschetste beeld dat zij meer dan in het ‘verleden’ worden geconfronteerd met honden die gebreken vertonen als gevolg van tekorten. Wellicht gelooft een kleine groep aanhangers van de rauw-vlees-methode dat hun hond de domesticatie dans is ontsprongen?   

Bronnen:

Practical guide for Sporting & Workingdogs, Dominique Grandjean

Royal Canin conferentie ‘ voeding en energie’ 29 juni 2005 - 03 juli 2005 (Frankrijk)

Lezing van Dr. Ester Hagen-Plantinga (17 maart 2016)

Website: Medisch centrum voor dieren

Artikel Prof.Dr. Hazewinkel (canecorsonancy.be)

Marktverkenning van biologische diervoeding (Wageningenur.nl)

Wikipedia: domesticatie

++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++

JACHTHONDENPROEVEN, WORKINGTESTS EN VELDWEDSTRIJDEN.

Dit werkstuk is geschreven om belangstellenden inzicht te geven in het gebeuren rond jachthondenproeven, workingtests en veldwedstrijden in Nederland. Naast zijn jarenlange ervaring heeft de schrijven uitvoerig gebruik gemaakt van de website van ORWEJA. Sommige tekstdelen zijn hierbij letterlijk overgenomen. Het is daarom dat zonder toestemming niets uit deze tekst mag worden gebruikt of openbaar gemaakt. Dit werkstuk wordt ter lezing gepubliceerd op de eigen website van kennel Spexx of Upperclaws 

Samenvatting

Nederland kent voor de jachthondenrassen meerdere wedstrijdvormen. Zowel met canvas dummy’s als geschoten wild. ORWEJA is de club die hier toezicht op houdt en de regelgeving verzorgt. De jachthondenproeven zijn in eerste instantie opgezet als bruikbaarheidstest. De veldwedstrijden om het fokmateriaal te selecteren. Op dit moment kent ons land vele malen meer jachthondenbezitters dan een eeuw geleden. De behoefte om met de hond actief bezig te zijn is sterk groeiende. Ook de deelname aan jachthondenproeven en tests neemt toe. Dit werkstuk is geschreven om inzicht te geven in de oorsprong en doelen van de verschillende jachthondenactiviteiten. We kennen de Standaard Jachthonden Proef (SJP), de Meervoudige Apporteer Proef (MAP), de ORWEJA Working Test (OWT) en daarnaast de Veldwedstrijden (apporteerwedstrijden). Op Europeesniveau kennen we nu ook de Internationale Working Test (IWT). 

Regelgeving Veld- en Apporteerwedstrijden in Europa

De Fédération Cynologique Internationale (FCI) is in Europa de overkoepelende organisatie. 

Veel nationale (100) kennelclubs, behalve bijv. Groot-Brittannië, zijn lid van de FCI. Onze Raad van Beheer is lid van de FCI. Eén van de taken van de FCI is het organiseren van activiteiten en erkende wedstrijden op het gebied van de jacht. In ons land is het de ORWEJA die hierop toeziet en deze uitvoert. 

 Wedstrijdwezen jachthonden in Nederland

1.     De Koninklijke Nederlandsche Jacht Vereeniging Nimrod, de KNK Cynophilia en de Kynologen vereeniging Nederland wilden een organisatie die onder andere verantwoordelijk was voor het Nederlands Hondenstamboek. Het waren deze verenigingen die de Raad van Beheer hebben opgericht. De Raad van Beheer bestaat sinds 18 december 1901.

2.     De Organisatie Wedstrijdwezen Jachthonden (ORWEJA)

Het waren de Raad van Beheer en de Koninklijke Nederlandse jagersvereniging die de ORWEJA in het leven hebben geroepen. De Organisatie Wedstrijdwezen Jachthonden (ORWEJA) is opgericht om de belangen op het gebied van jachthonden (kynologisch en werken met) te bundelen en op een hoger plan te brengen. 

 Organisatiestructuur ORWEJA

1. Commissie Jachthonden (CJ).

2. De beleidscommissies: 

a.JWR (Jachthonden Wedstrijd Raad) 
b.RJC (Raad van Jachthonden Commissarissen). 

3. De wedstrijdcommissies


a.CJP (Commissie Jachthonden proeven/ keurmeesters jachthondenproeven) 
b. FTC (Field Trial Comité/ keurmeesters veldwedstrijden). 

De Commissie Jachthonden (CJ) heeft het verstrekken van vergunningen e.d. gedelegeerd aan de CJP en het FTC.

De ‘ORWEJA’

Op de website van de ORWEJA vindt men onder het kopje ‘Reglementen’:

a)     Algemeen Veldwedstrijdreglement;

b)    Reglement KNJV Apporteer Trofee (KAT);

c)     Protocol selectieprocedure voor afvaardiging naar Europese en Wereldkampioenschappen;

d)    Supplementen, o.a. supplement Retrievers (versie 19-02-2020)

e)     FCI: o.a. in pdf meerdere internationale regels voor jachthonden rassen (7x)

 

HOOFDSTUK I “PROEVEN & WORKINGTESTS”

  • De Standaard Jachthondenproef (SJP) 

  • De Meervoudige Apporteerproef (MAP)

  • De ORWEJA Working Test (OWT)

DE STANDAARD JACHTHONDENPROEF (SJP) 

Een jachthondenproef is een samenspel van kunstmatige, op de jachtpraktijk gebaseerde proeven waaraan jachthonden, al dan niet in wedstrijdverband, ter beoordeling dan wel ter vergelijking van hun prestaties worden onderworpen. Hierbij wordt gewerkt met dood wild.

Het Algemeen Reglement Jachthondenproeven reglementeert de te houden jachthondenproeven in Nederland.

  •  Een Standaard Jachthondenproef is primair een examen.

  • De jachthondenproeven hebben in eerste instantie tot doel een uitspraak te doen over de bruikbaarheid voor het werk ná het schot van de deelnemende honden. 

  • Het uiteindelijke doel van de jachthondenproeven is de bevordering van de weidelijkheid ter jacht door stimulering van het gebruik van goed afgerichte honden in handen van voorjagers, die hondenwerk verstaan en waarderen. 

  •  Een Standaard Jachthondenproef bestaat uit gestandaardiseerde gedrag- en gehoorzaamheidsproeven en gestandaardiseerde enkelvoudige apporteerproeven. 

  • Een Standaard Jachthondenproef bestaat uit drie gestandaardiseerde gedrag- en gehoorzaamheidsproeven (A tot en met C) en zeven gestandaardiseerde apporteerproeven (D tot en met J). 

  • ·Het doel van de Standaard Jachthondenproef is primair de mate van perfectie en het niveau van de opleiding voor het werk na het schot van de deelnemende honden vast te stellen door middel van een formeel examen aan de hand van gestandaardiseerde gedrag- en gehoorzaamheidsproeven en gestandaardiseerde enkelvoudige apporteerproeven.

DE BEOORDELING

A.    Aangelijnd en los volgen                            C          B         A         min. cijfer 6

B.    Uitsturen en komen op bevel                      C         B         A         min. cijfer 6        

C.    Houden van de aangewezen plaats            C         B         A         min. cijfer 6

D.    Apport te land                                            C         B         A         min. cijfer 6

E.     Apport uit diep water                                 C         B         A          min. cijfer 6

F.     Verloren apport te land                                           B         A         min. cijfer 6

G.    Markeer apport te land                                           B         A         min. cijfer 6

H.    Apport over diep water                                           B         A          min. cijfer 6

I.      Dirigeer apport te land                                                       A         min. cijfer 6

J.      Apport van verre loper                                                       A         min. cijfer 6

DE MEERVOUDIGE APPORTEERPROEF (MAP) 

  • Een Meervoudige Apporteerproef is primair een wedstrijd.

  • Een Meervoudige Apporteerproef bestaat uit samengestelde, niet gestandaardiseerde apporteerproeven, waarbij per proef in beginsel twee stukken wild moeten worden geapporteerd. 

  •  Een MAP bestaat uit zes meervoudige, niet gestandaardiseerde apporteerproeven op B-niveau en twee meervoudige, niet gestandaardiseerde apporteerproeven op A- niveau. 

Het doel van de MAP is het beoordelen van het werk na het schot van de deelnemende honden onder meer jachtpraktijk gerichte omstandigheden. Hierbij vormen de elementen gehoorzaamheid, veldverstoring, effectief en zelfstandig werken, een zwaarwegende factor in de beoordeling. Daarnaast worden in wedstrijdverband de prestaties van de deelnemende honden met elkaar vergelijken 

Deelname aan de MAP

Om toegelaten te kunnen worden tot de proeven voor het B-diploma, moet de hond voorafgaande aan de MAP, tenminste tweemaal op een SJP voor alle C en B proeven een voldoende hebben behaald, waarvan tenminste één keer een totaalscore van minimaal 68 punten is behaald. 

Om toegelaten te kunnen worden tot de proeven voor het A-diploma, moet de hond voorafgaande aan de MAP, tenminste twee A-diploma’s op een Standaard Jachthondenproef hebben behaald. Één van deze A-diploma’s moet een score van tenminste 85 punten hebben. 

Inrichting van de B-proeven, B1 tot en met B6 

Elke proef bestaat uit twee apporten. De moeilijkheidsgraad van de afzonderlijke opdrachten en apporten mag die van de gestandaardiseerde proeven A t/m H van de jachthondenproef slechts in geringe mate te boven gaan. De proeven dienen zodanig te worden ingericht, dat

  • Tenminste twee van deze proeven een waterelement bevatten;
    Tenminste bij twee van deze proeven een schot wordt gelost;

  • Tenminste bij één van de proeven de steadiness beoordeeld kan worden, (onder meer inhoudende, dat bij deze proef gebruik wordt gemaakt van een hagelgeweer, als omschreven in art. VII.12) en de proeven redelijkerwijze binnen vijf minuten door voorjager en hond uitgevoerd kunnen worden.

  • Vier van de zes B-proeven (B1, B2, B4 en B5) worden door de A-honden afgelegd. Tenminste één van deze vier proeven moet een waterelement bevatten, bij tenminste één van deze proeven moet een schot worden gelost en bij tenminste één van deze proeven moet de steadiness beoordeeld kunnen worden. 

  • Indien een hek, raster of springbak wordt gebruikt, dan mag de hoogte daarvan niet meer dan 50 cm bedragen. Bij een springbak dient deze aan één zijde een opening te hebben. De vereiste opening is niet van toepassing bij een bestaand hekwerk van gaas in een weiland. 

Inrichting van de A-proeven, A1 en A2 

1.  Elke proef bestaat uit twee apporten. De moeilijkheidsgraad van de afzonderlijke opdrachten en apporten mag die van de gestandaardiseerde proeven A t/m J van de jachthondenproef slechts in geringe mate te boven gaan. 

2.  De proeven dienen zodanig te worden ingericht, dat 

  • Tenminste één van deze proeven een waterelement bevat; 

  • Tenminste één dirigeerapport en één apport van een verre loper onderdeel zijn en de proeven redelijkerwijze binnen acht minuten door voorjager en hond uitgevoerd kunnen worden. 

3. Indien een hek, raster of springbak wordt gebruikt, dan mag de hoogte daarvan niet meer dan 50 cm bedragen. Bij een springbak dient deze aan een zijde een opening te hebben. De vereiste opening is niet van toepassing bij een bestaand hekwerk van gaas in een weiland.

Algemeen

De keurmeester geeft de voorjager de opdracht om zijn hond twee stuks wild binnen de vastgestelde tijd te laten apporteren. Voor een A-proef is de tijd maximaal 8 minuten en voor een B-proef maximaal 5 minuten. Bij cumulatie van fouten en bij gebrek aan gerichte werkwil kan de proef voortijdig worden beëindigd. De voorjager kiest voor de wijze waarop de proef wordt uitgevoerd. De hond moet gedurende de gehele proef los worden voorgejaagd. De keurmeester beoordeelt vervolgens hetgeen wordt getoond en hoe daarbij wordt gedirigeerd, gemarkeerd, “verloren gezocht” of gebruik wordt gemaakt van een sleepspoor.
De wijze van keuren is praktijkgericht. Het wild vinden en binnenbrengen zonder onnodige verstoring van het veld is de belangrijkste eigenschap die van voorjager en hond wordt verlangd. Het wild moet correct worden geapporteerd. Correct staande afgeven leidt niet tot puntenaftrek. De voorjager jaagt de hond in alle rust voor en dient bij de uitvoering de weidelijkheidsnormen te respecteren. 

Fouten die in ieder geval leiden tot puntenaftrek 

  • Houdbaar inspringen 

  • Onrust op post 

  • Wild ruilen 

  • Luidruchtige commando’s. 

  • Bij herhaling commando’s niet opvolgen 

  • Onweidelijke omgang met het wild door de voorjager

 Fouten die leiden tot een onvoldoende 

  • Uit de hand raken. 

  • Herhaaldelijk piepen, janken of blaffen. 

  • Wild niet vinden en/of binnenbrengen. 

  • Onhoudbaar inspringen 

  • Extreem slordig apport. 

  • Plassen en rollen over het wild wordt met een onvoldoende beoordeeld tenzij het wild is beschadigd dan is dit een diskwalificatie. 

Fouten die leiden tot diskwalificatie 

  • Schotschuwheid.

  • Beschadigen, aansnijden, begraven of verstoppen van wild. 

Voldoende
De proef is voldoende afgelegd, als de hond binnen de vastgestelde tijd, zonder veel onnodige verstoring van het veld, de twee stuks wild heeft binnengebracht en geen fouten heeft gemaakt die leiden tot een onvoldoende of diskwalificatie.

Volmaakt
De proef is volmaakt afgelegd door de hond die vlot, correct, zonder omhaal en zonder de hiervoor genoemde fouten zijn opdracht uitvoert, met zoeklust, initiatief en effectiviteit werkt en de twee stuks wild binnen de vastgestelde tijd volgens het “model apport” afgeeft. Het correct staande afgeven van het wild leidt niet tot puntenaftrek. 

Beoordeling van de proeven

  •  De uitvoering van een proef wordt gewaardeerd met punten van 55 tot en met 100. Een hond die tenminste 55 punten krijgt, heeft de proef voldoende afgelegd. Om een voldoende te behalen moet de hond al het wild binnen de vastgestelde tijd hebben geapporteerd. Het enkele feit dat al het wild is binnengebracht, betekent nog niet, dat een voldoende wordt verkregen. Een proef die onvoldoende (minder dan 55 punten) is afgelegd, wordt gewaardeerd met de letter O. 

  • Om het B-diploma te behalen, moet de hond voor alle proeven B1 tot en met B6 tenminste 55 punten hebben gekregen. 

  •  Om het A-diploma te behalen, moet de hond voor de vier B-proeven (B1, B2, B4 en B5) en voor de proeven A1 en A2 tenminste 55 punten hebben gekregen. 

DE NIMROD 

1.     De Nimrod is primair een finalewedstrijd; 

2.     Voor de Nimrod worden jachthonden van de verschillende rassen, die tijdens het seizoen de meeste punten hebben verzameld, uitgenodigd om deel te nemen;

3.     Voor aanvang van het seizoen wordt bekend gemaakt waaraan de honden dienen te voldoen om voor de Nimrod te worden uitgenodigd;

4.     De Nimrod bestaat in beginsel uit drie meervoudige niet gestandaardiseerde apporteerproeven; 

5.     Hierbij wordt gewerkt met dood wild; 

6.     Het doel van de Nimrod is enerzijds aan het einde van het seizoen van de jachthondenproeven het in wedstrijdverband vergelijken van de prestaties van de meest succesvolle honden en anderzijds jagers en andere belangstellenden een inzicht te geven in de mogelijkheden van goed opgeleide jachthonden. 

DE ORWEJA WORKING TEST (OWT)

Een ORWEJA WORKINGTEST (OWT) is een wedstrijd die tot doel heeft de werkkwaliteiten van de verschillende apporterende hondenrassen te testen, zonder dat daarbij op wild wordt gejaagd en uitsluitend gebruik gemaakt wordt van dummy’s. 

Het Orweja Working Testreglement en reglementeert de te houden ORWEJA workingtests in Nederland.

De ORWEJA WORKINGTESTS hebben in eerste instantie ten doel: 

  •  Het beoordelen van de kwaliteit van het geleverde werk van de deelnemende honden; 

  • Het in wedstrijdverband vergelijken van de geleverde prestaties van de deelnemende honden; 

  • Ter voorbereiding t.b.v. deelname apporteer veldwedstrijden. 

De workingtests worden ingedeeld in drie klassen:

  •  De startersklasse 

  •  Novice klasse 

  • Openklasse

Een workingtest bestaat uit vijf niet gestandaardiseerde proeven voor elke hond, uitgezonderd een eventuele barrage, welke niet meetelt in de vooraf behaalde resultaten. Elke proef kan één of meer apporten bevatten en wordt op 20 punten beoordeeld. Wanneer een proef uit meerdere apporten bestaat en men faalt op één van deze apporten wordt de totale proef beoordeeld met een nul. Het geheel van de proef is bepalend voor de beoordeling. Honden die een nul hebben gekregen of uitgesloten zijn komen niet meer in aanmerking voor het klassement en certificaat. 

HOOFDSTUK II VELDWEDSTRIJDEN

Veldwedstrijden 

Een veldwedstrijd is een wedstrijd, waarop jachthonden in het vrije veld, jagend vóór en of ná het schot, op levend of pas geschoten wild, worden beoordeeld naar de mate waarin zij effectief, op ras eigenwijze en in samenwerking met hun voorjager werken.

Het uiteindelijke doel van de veldwedstrijden is de selectie van zo geschikt mogelijk fokmateriaal teneinde aldus een bijdrage te leveren aan het verantwoord fokken van voor het werk geschikte jachthonden waardoor het gebruik van goede honden en daarmee de weidelijkheid ter jacht worden bevorderd en waardoor het raseigen karakter van de verschillende jachthondenrassen in stand wordt gehouden. 

Het Algemeen Veldwedstrijd Reglement (AVR) reglementeert alle te houden veldwedstrijden voor jachthonden in Nederland.

We onderscheiden meerdere soorten veldwedstrijden. 

  •  Veldwedstrijden voor Staande honden;

  •  Veldwedstrijden voor Dashonden, Zweethonden en Terriërs;

  •  Veldwedstrijden voor Spaniels 

  • Veldwedstrijden voor Lopende Honden

  •  Veldwedstrijden voor Retrievers

  • Veldwedstijden voor Retrievers 

Veldwedstrijden hebben in eerste instantie ten doel:
a. het beoordelen van de kwaliteit van het geleverde werk van de deelnemende honden;
b. het in wedstrijdverband vergelijken van de geleverde prestaties van de deelnemende honden. 

Een veldwedstrijd voor Retrievers wordt aangeduid met de term Apporteerwedstrijd. Tijdens een apporteerwedstrijd kan zowel op post als voor de voet worden gewerkt. Een Apporteerwedstrijd voor Retrievers kent drie wedstrijdsoorten: 

  •  Internationale kampioenschapsveldwedstrijd;·

  •  Nationale kampioenschapsveldwedstrijd;·

  •  Novice-veldwedstrijd.

Hoe worden Retrievers beoordeeld? 

Op apporteerwedstrijden kunnen de keurmeesters aan een hond een kwalificatie toekennen als deze ten minste drie apporten van voldoende niveau naar het oordeel van de keurmeester heeft uitgevoerd. 

Kwalificaties en punten

CACIT 12, RCACIT 11, CACT 10, RCACT 9, 1U 8, U 7, 1 ZG 6, ZG 5, CQN 4, 1G 3, G 2, EV 1. 

De titel “Werkkampioen / FTCH”

  • Aan de Retriever die op een nationale kampioenschapswedstrijd (CACT) als eerste wordt geplaatst met de kwalificatie 'Uitmuntend', kan door de keurmeesters de werkkampioenschapsprijs (CACT) worden toegekend. 

  • Aan de Retriever die op een nationale kampioenschapswedstrijd (CACT) als tweede wordt geplaatst met de kwalificatie 'Uitmuntend', kan door de keurmeesters de reserve werkkampioenschapsprijs (RCACT) worden toegekend. 

  •  Voor het behalen van de titel ‘Werkkampioen’ dienen alle honden ingedeeld in de categorie Retrievers drie werkkampioenschapsprijzen (CACT), respectievelijk reserve werkkampioenschapsprijzen (RCACT) hebben behaald op de apporteerwedstrijden beschreven in dit supplement. 

  •  De vereiste werkkampioenschapsprijzen (CACT) dienen in ten minste twee jaren te zijn behaald. Van de vereiste werkkampioenschapsprijzen (CACT) mag maximaal één van deze vervangen worden door twee reserve werkkampioenschapsprijzen (RCACT).        

Bron:

Website ORWEJA / Reglementen